Het is een echtpaar van middelbare leeftijd, Karel en Sarah.
Helaas is bij Sarah kanker geconstateerd en blijkt dat er niets meer voor haar gedaan kan worden.
Bij binnenkomst hangt er een gespannen sfeer. Karel doet de deur voor mij open en Sarah zit bij de tafel. Ze vraagt zich af wat ik kom doen,
de huisarts heeft wel gezegd dat er iemand van de thuiszorg komt, maar ze staat er nog niet voor open.
Karel staat ietwat zenuwachtig naast de tafel. Het is duidelijk dat mijn komst nog niet gewaardeerd wordt.
Karel sust het een beetje en vraagt: ”Wil je wat drinken?”
Ik mag gaan zitten bij de tafel en zie dat Sarah bezig is met een haakwerkje. Ik probeer een
opening te vinden en vraag voorzichtig wat ze aan het maken is.
Dit lijkt te helpen en Sarah vertelt dat ze graag haakt. Hier praten we even over en de sfeer is wat meer ontspannen.
Ik merk aan mijzelf dat ik aan het schakelen ben in mijn hoofd, dit is anders en mijn aanpak mag in deze
situatie anders zijn.
Vertrouwen krijgen is nu belangrijk. Ineens zegt Sarah: “de huisarts heeft je gestuurd zeker?” Ik beaam dit en vraag: “vindt u dit vervelend?”. “Wel een beetje”, zegt ze.
Ik geef aan dat ik gerust een andere keer wil terugkomen als ze er meer open voor staat.
Ze is toch wel benieuwd wie ik ben en wat thuiszorg kan bieden. Voorzichtig begin ik te vertellen wat wij
kunnen doen, maar dat de regie bij Sarah ligt.
Vertrouwen krijgen is nu belangrijk
Ineens begint Sarah te huilen, het is continu voelbaar geweest door haar non-verbale communicatie.
Sarah: “Alleen ben ik heel ziek en de huisarts zegt dat ik dood ga, maar dat geloof ik niet! Ik geloof in God en die beschermt mij.” Ik luister en respecteer deze woorden, ga er niet teveel op in. Op deze manier probeer ik vertrouwen te winnen. “Hoe voelt u zich nu?”. Ze geeft aan dat ze zich goed voelt. We spreken af dat ik volgende week weer kom.
Het loopt anders, twee dagen na dit gesprek belt Karel op, het gaat helemaal niet goed. Ik heb dienst en ga er naartoe. Sarah ligt in bed, kan op haar manier niets meer. Ze is boos, verdrietig en teleurgesteld.
Het is lastig dit te doorbreken. Karel neemt mij apart. Hij zegt: “Sarah is vaker erg negatief en verbitterd.
Dit heeft te maken met gebeurtenissen uit het verleden wat haar nu zo tegenwerkt.” Ik loop terug naar Sarah en vraag wat er precies aan de hand is. Ze geeft aan dat ze pijn in heel haar lichaam heeft, ze is vreselijk moe en misselijk. Ik bied aan haar te wassen en aan te kleden. Sarah geeft zich hieraan over,
en de eerste moeilijke stap is voor haar gezet. Ik bespreek met haar dat ik de huisarts bel en dit is na enig tegenspreken goed. Aangezien Karel beneden is, heeft Sarah een methode bedacht om met hem te communiceren. Ze heeft een stok gepakt, bij een keer tikken mag Karel komen met drinken en bij twee keer tikken moet hij met spoed komen. Karel is zichtbaar oververmoeid.
Na een aantal dagen laat Sarah meer toe, ze laat duidelijk merken wat ze niet wil. Mijn collega’s en ik blijven professioneel, omdat we weten dat er achter dit gedrag heel veel verdriet schuilt waar we nog niet bij mogen komen.
Op een dag kan Sarah niet meer boven blijven, ik maak bespreekbaar om een hoog-laagbed te laten komen zodat ze beneden kan zijn. Op die manier wordt Karel ook ontzien.
Sarah wil er eerst niets van weten, maar uiteindelijk stemt ze ermee in.
Langzaam beseft ze dat ze zal overlijden en is nu ook boos op God, omdat hij haar toch niet beschermt.
In overleg met Karel en Sarah regel ik dat de dominee komt. Deze kan gelukkig snel komen, heel bijzonder.
Sarah vraagt of ik daarbij wil zijn. Ze geeft aan dat ze dit fijn vindt. Tijdens het gesprek met de dominee komt de angst voor het sterven naar voren. Ondanks het sterke geloof is er toch de angst. Is er straks wel iets? Deze vragen legt ze bij de dominee neer, maar deze heeft ook geen pasklaar antwoord. Toch stelt het Sarah gerust. Het is een bijzonder moment, ik zie haar nu op een kwetsbare manier. Het leven is moeilijk geweest voor haar, geen kinderen heeft een stempel gedrukt op haar leven. Hier blijkt ook het grote verdriet te zitten en verklaart deels ook haar moeilijke gedrag.
Na deze dag gaat Sarah snel achteruit, ze kiest uiteindelijk voor palliatieve sedatie. Samen met een collega sluit ik de morfine en dormicumpomp aan.
Op een avond ben ik achterwacht voor mijn collega, het gaat niet goed met Sarah en ze vraagt of ik wil komen om mee te kijken. Bij binnenkomst is Sarah erg onrustig en ik vraag: ”Heeft u pijn?”
Ze kan nog nee schudden. Ik vraag of ze angstig is, ze knikt ja. Ik vraag haar of ze alleen wil zijn met Karel, maar ze schudt nee. Ze wil graag dat ik blijf. Ik zie dat het niet lang meer zal duren. Ik ga bij Sarah zitten, pak haar hand vast en begin zachtjes te zingen. Sarah krijgt een glimlach, in al die weken heb ik dat niet gezien. Ik roep Karel en hij gaat aan de andere kant van Sarah zitten. Langzaam glijdt ze weg, er rolt een traan over haar wang en dan is ze echt weg.
Ik begin zachtjes te zingen. Sarah krijgt een glimlach, in al die weken heb ik dat niet gezien.
Karel zit ontredderd bij haar en begint te huilen, tranen van verdriet maar ook opluchting. “Eindelijk heeft ze rust na een moeilijk leven”…